𝑰𝒔 𝒅𝒆 π’‰π’‚π’“π’•π’”π’π’‚π’ˆ 𝒗𝒂𝒏 𝒉𝒆𝒕 𝒍𝒆𝒗𝒆𝒏

Gezang 426

1  Zou ik niet van harte zingen
Hem die zozeer mij verblijdt?
Want ik zie in alle dingen
niets dan zijn genegenheid.
𝑰𝒔 𝒅𝒆 π’‰π’‚π’“π’•π’”π’π’‚π’ˆ 𝒗𝒂𝒏 𝒉𝒆𝒕 𝒍𝒆𝒗𝒆𝒏
π’π’Šπ’†π’• 𝒅𝒆 π’π’Šπ’†π’‡π’…π’† 𝒗𝒂𝒏 𝒅𝒆 𝑯𝒆𝒆𝒓?
Liefde draagt hen meer en meer,
die in dienst van Hem zich geven.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.

2  Als een vogel, die zijn tere
jongen met de vleugels dekt,
zo houdt over mij de Here
zijn beschuttende arm gestrekt.
Alles wendt Hij mij ten goede,
Hij is bij mij nacht en dag,
ja, van voor ik ‘t licht nog zag,
ben ik veilig in zijn hoede.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.

3  In het duister van de tijden
ben ik nooit alleen geweest,
want God gaf mij ten geleide
op mijn wegen woord en Geest.
Ja, de Heer doet mij geloven,
Hij ontstak in mij het licht
van het innerlijk gezicht,
dat zal dood noch duivel doven.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.

4  Wat mijn ogen ooit ontwaarden
droeg het merk van Gods beleid;
Hij heeft hemel, zee en aarde
om mijn bestwil toebereid.
Dieren, kruiden uitgelezen,
alle vrucht aan struik en boom,
bronnen, vissen in de stroom,
overal is ‘t goed te wezen.
Alle dingen hebben tijd,
maar Gods liefde eeuwigheid.

5  Omdat Gij mijn hart doet branden,
omdat Gij mij zo bemint,
hef ik, Heer, tot U mijn handen:
Vader, zie ik ben uw kind.
Wil mij de genade geven,
U te dienen, hier en nu;
God die liefde zijt, aan U
vast te houden, heel mijn leven,
tot ik U na deze tijd
liefheb in der eeuwigheid.

Liedboek voor de Kerken 1973